Piagets werkzame leven in de wetenschap strekt zich uit over een periode van bijna zestig jaar. In die periode heeft hij vele honderden artikelen en boeken geschreven. Het is niet verwonderlijk dat zijn opvattingen over ontwikkeling in die lange tijd zich wijzigden. Er is zelfs sprake van ‘stadia’ in Piagets theorievorming (Vonèche, 1994). Veel onderzoekers zijn door Piagets werk beïnvloed. Eind jaren zeventig tekenden zich twee tendensen af (Case, 1992). Eén groep onderzoekers ging uit van de klassieke piagetiaanse thema’s, zoals de ontwikkeling van objectpermanentie of van hypothetisch-deductief denken, en probeerde aan te tonen dat Piagets verklaring hiervoor fout was. Hun werk heeft meestal de bedoeling ondersteuning te geven aan theoretische invalshoeken die strijdig zijn met die van Piaget. Voorbeelden zijn de theorie van aangeboren kennis of de informatieverwerkingstheorie (zie hfst. 4). Deze richting van onderzoek is ‘neopiagetiaans’ in de zin dat piagetiaanse thema’s en vraagstellingen op onpiagetiaanse wijze worden uitgewerkt. Reeds eerder hadden onderzoekers zich kritisch uitgelaten over Piagets uitgangspunten en geprobeerd aan de hand van Piagets onderwerpen zijn ongelijk aan te tonen. Voorbeelden hiervan zijn de onderzoekers die de nadruk legden op de rol van cultuur in de ontwikkeling, op de betekenis van taal en communicatie of op de rol van sociale interactie en overdracht. Vaak wordt hun werk besproken in de context van de theorieën waarin ze thuishoren, bijvoorbeeld het nativisme of de cultuurhistorische theorie van Vygotsky (zie hfst. 4). In dit boek hebben we gekozen voor een alternatieve aanpak. Aangezien we deze kritieken beschouwen als nuttige aanvullingen op Piagets theorie kunnen we ze beter in samenhang met elkaar presenteren (zie par. 2).