Uit onvrede met bestaande psychotherapieën ontstond ongeveer tussen 1955 en 1965 de cognitieve therapie. Zowel Albert Ellis (1962) als Aaron Beck (1976) worden gezien als de grondleggers van deze nieuwe vorm van therapie. Ofschoon er verschillen van inzicht tussen beiden zijn, delen zij de opvatting dat de meeste stoornissen veroorzaakt worden door disfunctionele of irrationele cognities en/of cognitieve processen. Beide vormen van cognitieve therapie beogen het corrigeren van deze onjuiste cognities/processen, zijn gericht op de problemen in het hier en nu en de gedachten van het heden, en moedigen de uitvoering van gedragsexperimenten aan.