Antibacteriële middelen worden ingedeeld naar chemische structuur of toepassingsgebied.
Het werkingsmechanisme van antibacteriële stoffen kan bacteriedodend (bactericide) of bacteriegroeiremmend (bacteriostatisch) zijn.
Een antibacteriële stof kan werkzaam zijn tegen een beperkt aantal soorten bacteriën (smal spectrum) of tegen een groot aantal soorten (breed spectrum).
Een groot probleem bij gebruik van antibacteriële middelen is het ontwikkelen van resistentie van de bacteriën tegen het antibioticum.
Bij gebruik van antibacteriële middelen moet de patiënt erop gewezen worden dat de kuur moet worden afgemaakt. Een kuur afmaken is nodig om alle bacteriën te vernietigen en om resistentievorming tegen te gaan.
Antimycotica worden gebruikt bij schimmelinfecties. Ze kunnen een fungicide of fungistatische werking hebben.
De meeste antimycotica worden lokaal toegepast, omdat schimmelinfecties zich vooral afspelen op huid, nagels, haren en in de vagina. Bij een lokale toepassing moet na de infectie nog zeven tot veertien dagen worden doorgebruikt om ook de schimmelsporen te doden.
Een virusinfectie kan met geneesmiddelen moeilijk bestreden worden.
De antiprotozoaire middelen worden onderverdeeld in de middelen die werken tegen darminfectie (amoeben), middelen tegen Trichomonasinfecties (vaginale infecties) en middelen tegen malaria.
Malariamiddelen worden in Nederland voornamelijk voor profylaxe gebruikt, dat wil zeggen: het voorkómen van malaria bij reizen en verblijf in gebieden waar malaria voorkomt.
Anthelminthica bestrijden wormen in de darm. Bij de meest voorkomende worminfectie, veroorzaakt door de made, wordt meestal het hele gezin behandeld.
De middelen tegen schurft en luis worden lokaal toegepast. Bij zorgvuldig uitwendig gebruik kleven aan deze middelen nauwelijks bezwaren, bij inwendig gebruik zijn ze uitermate giftig.
Desinfectantia zijn middelen die een infectie moeten voorkomen, terwijl alle andere in dit hoofdstuk genoemde middelen een infectie bestrijden.