Diabetes mellitus (suikerziekte) wordt veroorzaakt doordat de alvleesklier absoluut of relatief te weinig insuline produceert.
De basis van de behandeling van type-I- en type-II-diabetes is het houden van een dieet.
De behandeling van type-I-diabetes vindt altijd plaats door substitutie van insuline.
De behandeling van type-II-diabetes vindt vaak plaats met behulp van orale bloedglucoseverlagende middelen.
De belangrijkste bijwerking van insuline en de orale bloedglucoseverlagende stoffen is hypoglykemie (een te laag bloedglucosegehalte).
Cholesterol speelt een belangrijke rol bij de vetstofwisseling. Een te hoog cholesterolgehalte verhoogt het risico op slagaderverkalking en dus op hart- en vaatziekten.
Een te hoog cholesterolgehalte kan worden bestreden door een vet- en cholesterolbeperkt dieet en geneesmiddelen zoals harsen, fi braten en cholesterolsyntheseremmers.
Bij een hypofunctie van de schildklier vindt substitutie met thyromimetica plaats.
Bij een hyperfunctie van de schildklier kan door operatief ingrijpen, bestraling met radioactief jodium of het gebruik van thyrostatica de hormoonproductie worden geremd.